A. Geschiedenis en evolutie van het kodokan-judo
Elk volk, hoe ontwikkeld of primitief ook, heeft steeds een vorm van krachtuiting gekend. In functie van zijn leefsituatie diende deze krachtuiting als nut of noodzaak of anderzijds als ontspanning of vermaak. Judo, een moderne tweekampsport, heeft als voorloper de Japanse verdedigingkunst of jujutsu gehad.
1. Het jujutsu
Jujutsu is de verzamelnaam van verschillende gevechtstechnieken waarmee een ongewapende man een andere, al of niet gewapende tegenstrever, kon overwinnen. In het oude Japan was deze kunst bekend onder verschillende namen: yawra, kumiuchi, taijutsu, wajutsu, torite, kogusoko, kempo, haduka, shubaku, koshinomawari,enz.
Uit de geschiedenis van Japan (nihon shoki) blijkt dat in het jaar 230 voor Christus, een tornooi van de kracht (chicara-kuabe) voor de keizer werd gehouden. Dit zou de voorloper zijn geweest van het Japans worstelen (sumo).
Jujutsu werd onderwezen in verschillende scholen (ryu’s) zoals: takenouchi ryu, sekigushi ryu, kyushin ryu, kito ryu, tenshin-shin’yo ryu. Elke meester onderwees zijn systeem van verdedigingstechnieken die geregistreerd waren in handschriften densho’s) Ten gevolge van sociale veranderingen kende het jujutsu in Japan een enorme ontwikkeling vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw tot de negentiende eeuw. Na het dekreet over het dragen van de sabel (1870) en het verdwijnen van het feodaal systeem ging het met de jujutsu-scholen slecht. De interesse verdween en de scholen liepen leeg.
2. Het ontstaan van het kodokan-judo
Op 28.10.1860 werd te Mikage, bij Kobe, meester Jigoro Kano geboren. Met zijn familie verhuisde hij in 1871 naar Tokio. Hij studeerde daar filosofie, economie en politieke wetenschappen. Later werd hij leraar aan de school voor edelen (gakushuin) en bekleedde ook hoge staatsposten.
Ten gevolge van zijn tengere lichaamsbouw ging hij het oude jujutsu bestuderen. Hij had in verhalen kennis gemaakt met het principe dat door gebruik van jujutsu het voor een zwakkere mogelijk was een sterkere te overwinnen.
Een oude Japanse jujutsu meester en vriend van de familie Kano, Teinosuke Yagi, bracht Jigoro Kano in contact met het jujutsu.
Na lang zoeken kreeg Jigoro onderricht van de meesters Hachinosuke Fukuda en Masatomt Iso van de tenshin-shin’yo ryu en van meester Tsunetoshi Iikubo van de kito ryu. Deze drie meesters leerden Jigoro Kano de geheimen van hun respectievelijke scholen. Verder vervolmaakte hij zich nog door studie van geschriften van andere jujutsu-scholen en ook door het bestuderen van buitenlandse werken over lichamelijke opvoeding.
Daarna bouwde hij zelf een systeem op waarin ook veel aandacht werd besteed aan het geestelijk aspect.
In 1882 opende meester Kano zijn eigen school onder de naam kodokan judo (school tot het onderricht van de zachte weg). Hij startte in de Eishoji tempel met negen leerlingen en 12 tatami’s (rijststromatten van 1.88 m op 0.94 m en 6 cm dikte).
Met opzet had meester kano jutsu niet gebruikt maar veranderd in do, zo onderwees hij geen jujustu maar wel judo (ju is het principe, jutsu is de kunst en do is de weg).
Kodokan kwam erbij omdat de naam judo reeds door een andere jutsu-school (shikishin ryu) was gebruikt. Na een moeilijke start en minachting van andere jutsu-scholen brak het kodokan-judo door in 1886. Dat jaar richtte de hoofdstedelijke politie van Tokio een tornooi.
Hieraan namen 15 judoka’s van meester Kano en 15 jutsuka’s van meester Totsuka deel.
Het werd een 13-0 overwinning voor het kodokan.
De suprematie van het kodokan was bewezen en de sport verspreidde zich over Japan en later over gans de wereld. In 1887 kwam de technische zijde van het judo tot zijn voltooiing, terwijl de spirituele fase zijn vervolmaking kreeg in 1922 met twee spreuken: seiryoku zen’yo (maximum resultaat) en jita kyoei (onderlinge weldaad).
Na een vergadering met het Internationaal Olympisch Comité te Cairo, overleed meester Kano op 4 april 1938 op het stoomschip Hikawa-Maru aan een longontsteking.
3. Ontwikkeling van het kodokan-judo
Met de klem- en verwurgtechnieken van de tenshin-shin’yo ryu en de worpen van de kito ryu nam het technische judo een start in de eisoji-tempel. In tegenstelling met de jutsu-scholen werd de shizenhontai de basishouding, werd aandacht besteed aan het kuzushi en het tsukuri van een techniek en werd het randori gebruikt als trainingsvorm.
Het kodokan verhuisde van Eishoji naar Imagawa (1883) en dan naar Koji-Machi. Daar werden Shiro Saigo en Tsunejiro Tomita eerste dan (1884). Deze twee, met de nieuwe leerlingen Sakujiro Yokohama en Yoshiaki Yamamoto, worden de steunpilaren van het kodokan.
Weer verhuisde het kodokan, nu naar Fujimi-Cho (1889), hier nam het aantal leerlingen toe en werden de eerste leefregels opgesteld. De leerlingen werden ingedeeld in drie groepen: de externen, de internen en de echte leerlingen of zij die zich volledig met judo bezighielden.
De worpen werden in reeksen ingedeeld en in 1895 was de eerdte gokyo klaar. Deze gokyo werd in 1910 verbeterd en aangepast, toen kwam men tot 5 reeksen van 8 technieken.
De filosofische ontwikkeling en de culturele vereniging van het kodokan kwam in 1922 tot voltooiing. Een jaar later (1923) werd er gestart met het damesjudo en in 1930 werd een eerdte judo kampioenschap van Japan gehouden.
Na Suidobashi (1933) met een dojo van 514 tatami’s belandde kodokan in Bunkyo-Kasuga (1958).
Na de dood van Jigoro Kano wordt Nango Shiro (1940) de president van het kodokan, deze wordt in 1946 opgevolgd door de tweede zoon van J. Kano: Risei Kano.
Vanaf 1950 wordt judo onderwezen in de Japanse scholen. Meer aandacht wordt er besteed aan de indeling van het grondwerk, terwijl het ate waza enkel in kata vorm beoefend blijft. Tevens wordt aandacht besteed aan de kata’s.
J. Kano stelde het nage-no-kata en katame-no-kata samen als de studie van de toepassingstechnieken (samen randori-no-kata genoemd).
Het koshiki-no-kata werd verde beoefend uit eerbied voor de kito-ryu. In 1887 werd het juno-kata (vorm van soepelheid) samengesteld met als doel een harmonisch geheel te vormen met het randori. Daar kwam dan nog kime-no-kata (vorm van beslissing) en seiryoku-zen’yo-kokumin-taiiku-no-kata (nationale opvoeding voor maximum resultaat) bij.
Het artistieke en filosofische deel komt aan bod in de itsutsu-no-kata (vorm der vijf). In 1956 werd de moderne zelfverdediging vastgelegd in het kodokan-goshin-jutsu. In 1982 bij het vernieuwen van het kodokan te Kasuga wordt de kleinzoon van Jigoro Kano, Yukimitsu Kano, president van het kodokan.
Het kodokan zond zijn leerlingen uit over gans de wereld. Yamashita onderwees judo in Amerika.
Naar Europa kwamen de meesters: Kawaishi (Frankrijk) en Koizumi (Engeland).
Meester Kawaishi werkte een eigen onderwijssysteem uit voor de Europeaan, met ondermeer de kleurgordels. Na de komst van meester Ichiro Abe in 1950 in Frankrijk en in 1953 in België werd terug het kodokan systeem beoefend.
B. Filosofie van het judo
Zoals in de historiek steeds aangehaald, is de stam van het judo het jujutsu. Het doel van het jujutsu was zuiver resultaat halen om zo in een gevecht de overwinning te behalen.
Jigoro Kano had wel een andere filosofie over de sport die hij creëerde uit het jujutsu.
Voor hem was het een fysieke en geestelijke training waar het resultaat ook belangrijk was maar waar enorm respekt voor de tegenstander noodzakelijk was.
De training bestond uit een spel van aanval en verdediging met een verantwoordelijkheid ten opzichte van de oefenpartner, zodat de betekenis “zachte weg”s de waarheid bleef.
Deze filosofie kwam in 1922 tot ontplooiing met de spreuken: jita kyoei (onderlinge weldaad) en seiryoku zen’yo (maximum resultaat).
In zijn onderrichtingen schreef meester Kano:
“Judo is het principe van het meest nuttige gebruik van lichaam en geest”.
Judo beoefenen betekent dus: geest en lichaam ontwikkelen door het spel van aanval en verdediging om zo zichzelf te vervolmaken tot een harmonisch mens en daardoor bij te dragen tot de voorspoed van alle mensen.
1. Doel van het judo: jita kyoei
Uit deze spreuk leiden we doel van het judo af. Door training met de mens bewust gemaakt worden de medemens te respecteren, enerzijds door zichzelf geestelijk en lichamelijk te ontwikkelen en anderzijds door te helpen aan de ontwikkeling van de partner of medemens.
Het doel van het judo is dus: door eigen vervolmaking bijdragen tot de vervolmaking van de gemeenschap. Jita kyoei: voorspoed en algemeen welzijn.
2. Het middel: seiryoku zen’yo
Om een doel te bereiken moet er een middel zijn. Dat middel zit vervat in de spreuk “Seiryoku zen’yo”: “maximum doeltreffendheid bij een minimum inspanning”.
In het spel van aanval en verdediging is elke weg niet de juiste.
Met een kleine inspanning moet een groot resultaat bekomen worden. Dit vraagt een goede afspraak tussen de leden van de groep, toegeven en meegeven zullen dus noodzakelijk zijn.
Door te oefenen wordt het lichaam ontwikkeld, maar om een maximum resultaat te bekomen moet men denken en zo dus de geest ontwikkelen. Ju betekent meegeven, ontwijken of soepelheid.
Het gebruik van kracht moet dus gezien worden in functie van het resultaat.
Eenvoudig: iemand die duwt wordt door een tractie uit evenwicht gehaald en alzo met minder gebruik van kracht overwonnen.